Een reis om de wereld. Zoektocht naar de identiteit van Haagse bioscopen in de jaren vijftig - Elisa Mutsaers 1997
Tussen 1956 en 1960 begon zich in het bioscoopbezoek een achteruitgang af te tekenen, die leidde tot een dramatische keldering in de jaren zestig. Niet alleen in Nederland bleef het publiek massaal weg uit de bioscopen. Ook in Amerika, waar de televisie al eerder geïntroduceerd werd, daalde het bioscoopbezoek enorm. Al in de late jaren veertig was de televisie daar massagoed geworden. In Hollywood bedacht men dan ook al eind jaren veertig, begin jaren vijftig, allerlei manieren om de bioscoop aantrekkelijker te maken dan de door de filmindustrie zo gevreesde televisie. Orson Welles riep begin jaren vijftig niet voor niets: ‘If the home is to become a non-stop movie-house, God help the home.’ Allerlei nieuwe technische toepassingen als Cinerama, CinemaScope, Vista Vision en Todd-AO werden bedacht onder de gezamenlijke noemer van de breedbeeldrevolutie. Na een introductie, die vaak met veel publiciteit gepaard ging, stierven de meeste van deze systemen een snelle dood.
Een zelfde lot onderging het 3D-systeem, een noviteit uit 1953. Bwana devil was de eerste driedimensionale kleurenfilm, die op 24 april 1953 in Cinema Royal in Amsterdam in première ging. Het publiek moest hierbij speciale 3D-brillen dragen. Om eventuele bezorgdheid over de hygiëne weg te nemen, verscheen in een heel klein berichtje in de Haagsche Courant van 24 september 1953 het volgende: ‘Van de zijde van het laboratorium Prinsen wordt gemeld dat na het gebruik van brillen voor 3D films een doelmatige ontsmetting plaats vindt door paraformaldehydedamp’. De pers was niet erg lovend over het systeem en al na een jaar was 3D verdwenen.
De redactie van de Haagsche Courant speelde met een geslaagde 1-april-grap nog in op de kortstondige 3D-commotie. In een artikel werd melding gemaakt van een nieuwe vinding uit Amerika. Het ging om een driedimensionale televisie waarbij het leek alsof er lilliputters in het toestel zaten. Op het Tournooiveld zou een demonstratie van het nieuwe medium gegeven worden en natuurlijk werden alle Hagenaars daar van harte bij uitgenodigd!
Nederland had zelfs haar eigen uitvinding tijdens de breedbeeldrevolutie. De naam van het systeem van de firma Optische Industrie De Oude Delft was Delrama. Bijzonder was dat het niet met de speciale CinemaScope lenzen van Henri Chrétien werkte, maar met spiegeleffecten. Hierdoor was Delrama zelfs iets scherper dan CinemaScope, maar er was geen geluid uit drie richtingen, waarin CinemaScope weer wel voorzag. Omdat in Hollywood de films in CinemaScope werden opgenomen, moest men in Nederland wel volgen met het aankopen en installeren van dat systeem. Na een korte onderlinge strijd aan het begin van de jaren vijftig is CinemaScope als grote overwinnaar naar voren gekomen. Helaas kon ook dit systeem de grote massa niet overhalen de beeldbuis thuis te verruilen voor het witte doek.... Integendeel, de decennia die op de jaren vijftig volgden, toonden een enorme keldering van de bezoekcijfers.
Hoewel de overheid eerst zeer afwachtend tegenover de komst van de televisie stond, zag zij na verloop van tijd ook het nut van de beeldbuis in. De komst van het nieuwe medium in veel huiskamers zou de huiselijkheid van de Nederlandse bevolking verhogen. Gedeeltelijk bleek dit inderdaad waar te zijn. Toen vanaf 1964 meer dan de helft van de huishoudens een televisie in de kamer had staan en bovendien in dat jaar een tweede net werd aangeboden, bleven steeds meer bioscoopbezoekers thuis om televisie te kijken.
De televisie werd echter al in 1951 geïntroduceerd. De eerste mensen die een toestel konden aanschaffen, waren afkomstig uit de hogere sociale standen. Deze mensen zagen de televisie niet als een substituut voor de bioscoop, maar als een aanvulling op het al bestaande aanbod. Toen vanaf 1957 ook steeds meer arbeiders zich een duur televisietoestel konden aanschaffen, begonnen de bezoekcijfers aan de bioscopen steeds sneller te dalen. De mensen die vanaf dat moment het witte doek voor de beeldbuis verruilden, moeten voornamelijk volwassenen geweest zijn.
Voor de jeugd bood de televisie, na misschien een korte periode van het nieuwe, weinig interessants. Allereerst was er tot 1964 maar één net. Iedereen zag dus alles. Voor de jeugd werden weinig interessante programma’s geboden. Bovendien kon de televisie niet de sociale meerwaarde van het bioscoopbezoek bieden. Weinig jongeren zullen het aantrekkelijker gevonden hebben met hun ouders voor de buis te zitten dan met vrienden of vriendinnen naar de bioscoop te gaan. Bovendien waren de televisie-uitzendingen nog allemaal in zwart/wit, terwijl in de bioscopen veel kleurenfilms te zien waren. Daarnaast werkte het identificatieproces in een bioscoop veel sterker dan op televisie. Als er al films op televisie vertoond werden, waren dit altijd oude films, zoals in een overeenkomst tussen de Nederlandse Bioscoopbond (NBB) en de Nederlandse Televisie Stichting (NTS) was afgesproken.
Aan de daling van het bezoek aan de bioscopen vanaf 1957 en in sterkere mate vanaf 1959 is de televisie niet als enige schuldig geweest. Doordat men in deze periode steeds meer te besteden kreeg, werden ook andere dingen in de vrije tijd gedaan. De eerste brommers en later auto’s en caravans werden aangeschaft. Met de invoering van de vrije zaterdag in 1961 kreeg men bovendien meer vrije tijd die bijvoorbeeld gevuld werd met uitjes naar pretparken en weekendjes op de camping. Het bioscoopbezoek schoot er dan bij in, net als het bezoek aan andere publieke vermakelijkheden. Wel hebben de bioscopen van alle vermakelijkheden het sterkst geleden.