Eerst eventjes van de zon genieten en dan naar een voorstelling van Lo sceicco bianco (De witte sjeik) van Federico Fellini. Op zo'n zomerse middag was het voor niemand een probleem om wat geduld op te brengen: Fellini maakte deze romantische komedie al in 1952, maar het duurde tot 1957 voordat zijn nogal nostalgische meesterwerkje over de waanzinnige populariteit van fotostriphelden in De Uitkijk te zien was.
Niet voor niets luidde de slogan van dit filmhuis avant la lettre “Kijk uit naar De Uitkijk: de goede films komen er toch!”. Het knusse filmtheater was sinds 1950 gevestigd in de aula van het Haags Gemeentemuseum. De foto verraadt dat de entree nogal verstopt zat: het ging dan ook om een zij-ingang van het museum, in de hoek van het pand bij de rechter vijver.
Amsterdamse oorsprong
In Amsterdam bestond De Uitkijk al sinds 1929, geboren uit een initiatief van de Nederlandsche Filmliga. Directeur Mannus Franken, die als regisseur een pioniersrol in de vaderlandse documentairetraditie vervulde, had een duidelijk doel voor ogen bij de oprichting: hij wilde “een filmtheater creëren in plaats van een bioscoop, dat kunst laat zien, geen entertainment”. Na de culturele kaalslag tijdens de oorlog sloeg De uitkijk haar vleugels opnieuw uit. De Maatschappij voor Cinegrafie, inmiddels exploitant geworden van de Amsterdamse pand, opende met dezelfde intentie een Haags zusje. Of eigenlijk de grote zus: de Haagse Uitkijk telde 300 stoelen, haar Amsterdamse naamgenoot had er slechts 220. Net als in Amsterdam wilde men ook in Den Haag met smalfilms van amateurs experimenteren en hun eigenzinnige werkstukken een volwaardige plek in het programma geven. Daarnaast wenste de Maatschappij voor Cinegrafie zelf de Polygoonjournaals te bewerken, zodat uitsluitend de allerbelangrijkste items op het doek zou verschijnen. Alles zou culturele waarde moeten uitstralen. Daarop was ook het idee gestoeld om voorafgaand aan de hoofdfilm vaak een grammofoonplatenconcert te organiseren.
Oneerlijke concurrentie
De afspraak met de gemeente Den Haag hield in dat de Maatschappij voor Cinegrafie de aula van het Gemeentemuseum mocht huren voor het geven van culturele filmvoorstellingen op vrijdag tot en met maandag, zowel 's middags als 's avonds. Er diende een commissie benoemd te worden van vijf personen die met de programmering belast zou worden. De Maatschappij verbond zich één derde van nog niet in Nederland vertoonde premièrefilms in eerste vertoning aan De Uitkijk te gunnen. De afdeling ‘s-Gravenhage van de Nederlandsche Bioscoop Bond was mordicus tegen dit voorstel omdat "de Haagsche filmtheaters ruimschoots in de behoefte van het publiek voorzien, daar er iedere week enige duizenden lege plaatsen zijn; dat door de zeer hoge vermakelijkheidsbelasting de rentabiliteit der bioscopen reeds is ondermijnd; dat de lage huur van de aula (fl. 9.000,- tot fl. 16.000,- in voorkomende gevallen) een oneerlijke concurrentie betekent, aangezien het Gemeentemuseum financieel steunt op de gemeente en dus indirect ook op de door de bioscoopexploitanten opgebrachte gemeentelijke belastingen."
Ondanks dit formele bezwaarschrift kreeg het plan toch doorgang: ver buiten het centrum opende De Uitkijk op 3 februari 1950 haar deuren.
Cultureel waardevol
Aan reclames werd in De Uitkijk niet gedaan. Bovendien konden er geen consumpties en versnaperingen gekocht worden. Wanneer de hoofdfilm nogal lang was, zoals bij Die Dreigroschenoper, kwam men direct ter zake en zag men af van een voorprogramma. Alle voorstellingen waren “cultureel waardevol” en - dus? - waren de films meestal niet afkomstig van de grote Amerikaanse studio's. Het waren juist Russische, Italiaanse, Duitse en Franse producties die hier voorrang kregen. Deze films, die geregeld speciaal geïmporteerd werden, waren lang niet altijd ondertiteld: het publiek moest dus wel zijn talen spreken of bijzonder visueel zijn ingesteld. Programma’s werden regelmatig geprolongeerd en het theater had zo nu en dan ook premières. Al snel kon de aula ook buiten de afgesproken dagen worden gehuurd. In de praktijk kwam het er op neer dat met ingang van juli 1954 De Uitkijk vaak 7 dagen per week films vertoonde. Soms, wanneer de zaal aan anderen was verhuurd, moest een middag- of avondvoorstelling geschrapt worden. Dat gaf niks: als verstokte filmliefhebber kon je sowieso niet 'blind' naar De Uitkijk gaan.
Inwonende vertoners
De aula van het Gemeentemuseum bood onderdak aan een bonte schare filmvertoners. De dinsdagavond was voorbehouden aan het Haags Filmmuseum, in 1954 opgericht door zeven lokale filmcritici, onder wie Piet van der Ham en Piet Ruivenkamp. Toentertijd bestonden er nog drie Haagse kranten, mèt volledig bemande kunstredacties: het Vaderland, Binnenhof en Haagsche Courant. De openingsavond werd bijgewoond door premier Willem Drees. Binnen een jaar waren al 1300 cinefielen lid geworden; in 1958 kon men prat gaan op 3500 leden. Volgens eigen zeggen was dit "de grootste filmclub op het vasteland van West-Europa". Na een ruzie over de 'misleidende' naam met Jan de Vaal, directeur van het (nationale) Filmmuseum in Amsterdam, ging deze club verder als Filmcentrum Haags Museum. Dit compromis werd overigens pas gesloten na bemiddeling door de minister van OK&W (Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen)!
Ook de Haagse Studenten Film Organisatie (HSFO) had haar vaste avonden in De Uitkijk. Daarnaast waren er verschillende onregelmatige gebruikers zoals de Christelijke Filmactie (Cefa) of het Istituto Italiano di Cultura, dat baanbrekende Italiaanse films vertoonde. Maar ook bedrijven en instellingen, zoals het Zwitsers Verkeersbureau, de Nederlandse Reisvereniging en de UNESCO, maakten incidenteel gebruik van de aula om daar een lezing plus filmvertoning te houden.
Verhuizingen
Nadat De Uitkijk 343 programma’s in 17 jaar had vertoond, liep het huurcontract met het Gemeentemuseum af: de vaste band werd niet meer verlengd! Op 8 februari 1967 werd de laatste film vertoond, Muriel, ou le temps d'un retour van Alain Resnais. Deze zwanenzang kan niet anders dan een bewust statement zijn geweest. Net als de twee voorgaande speelfilms van Resnais, Hiroshima mon amour (1959) en L'année dernière à Marienbad (1961), gaat ook Muriel over vervreemding en de moeizame verzoening van een herinnerd of verzonnen verleden met het heden. Tijdens de persconferentie op het festival van Venetië in 1963 bij de première van Muriel had de regisseur al gezegd: "Un nouveau monde se forme, mes personnages en ont peur, et ils ne savent pas y faire face." ("Een nieuwe wereld doemt op; mijn personages zijn er bang voor en weten niet hoe ze er mee moeten omgaan").
Toch was de toekomst in dit geval niet zo inktzwart. De opzegging van de huur resulteerde niet in het definitieve einde van De Uitkijk: met ingang van 25 oktober 1967 kon het avant-gardistische filmhuis verder gaan in Studio 2000, een arthouse bioscoop in een vleugel aan de westzijde van het Congresgebouw die geëxploiteerd werd door dezelfde Maatschappij voor Cinegrafie. Ook het Filmcentrum Haags Museum kon opnieuw de draad oppakken met zijn vaste dinsdagavondvoorstellingen.
Door de concurrentie met inbouwbioscopen in het centrum moesten Studio 2000 en De Uitkijk uiteindelijk in juli 1981 hun deuren sluiten.
In de zomer van 2001 keerden "de goede films" weer eventjes terug naar de vertrouwde locatie in het Gemeentemuseum toen het Filmhuis aan het Spui werd verbouwd. Om het publiek niet gedurende maanden verstoken te laten zijn van het genot van "de cultureel waardevolle cinema" besloot men een afgeslankte programmering plus een projector en het scherm tijdelijk naar de aula te verhuizen. De stoelen stonden er nog. En als hommage aan De Uitkijk werd Die Dreigroschenoper wéér vertoond. Deze immens populaire muziekfilm van G.W. Pabst uit 1931 naar een toneelstuk van Bertolt Brecht en Kurt Weill was indertijd al regelmatig in De Uitkijk in reprise gegaan. En ook in 2001 trok deze klassieker drommen toeschouwers naar het 'Filmhuis aan de Stadhouderslaan'.
Beeld: Archief Filmhuis Den Haag. Fotograaf: Piet van der Ham
Tekst: Erik Daams en Elisa Mutsaers